Colijn Caillieu

Colijn Caillieu
Afbeelding van Colijn Caillieu in de editie van tDal sonder wederkeere van Paul de Keyser uit 1936 (pag. 142)
Persoonsgegevens
Bijnaam Colijn Van Rijssele, Colijn Keyart, de amoureuze Colijn
Geboren ca. 1430-1440, Brussel ( Hertogdom Brabant)
Bourgondische Nederlanden
Overleden 1503,
Brussel ( Hertogdom Brabant)
Zuidelijke Nederlanden
Beroep(en) stadsdichter, rederijker
Oriënterende gegevens
Jaren actief Eerste stadsdichter van Brussel (1474 tot 1485)
Portaal  Portaalicoon   Kunst & Cultuur
Houtsnede op de titelpagina van Colijn Caillieu's Tdal sonder wederkeeren. Uitgegeven en waarschijnlijk ook geïllustreerd door Jan van Doesborch op 10 juli 1528. De houtsnede beeldt de twee luitenants van Vrouw Dood af (links heer Accident, rechts heer Antijke) en in het midden wordt Vrouw Dood zelf afgebeeld, omringd door haar slachtoffers[1]

Colijn Caillieu (Brussel, ca. 1430-1440 – 1503) was van 1474 tot 1485 de eerste stadsdichter van Brussel. Op het tijdstip van zijn overlijden was hij ook factor (de artistieke leider) van een niet nadergenoemde rederijkerskamer.[2]

Van de vele werken die hij geschreven moet hebben zijn enkel Tdal sonder wederkeeren en Vrou Margriete bewaard gebleven. Colijn Caillieu wordt door veel experts vereenzelvigd met Colijn van Rijssele (ook wel de amoureuze Colijn en Colijn Keyart genoemd), waardoor hij ook de auteur van het magistrale De Spiegel Der Minnen[3] en het toneelstuk Van Narcissus ende Echo zou zijn.

Biografie

Wanneer Colijn Caillieu precies geboren werd is onbekend. Vermoed wordt dat hij in het tweede kwart van de 15e eeuw in Brussel het levenslicht zag.[4] De eerste vermelding van Colijn Caillieu in de Brusselse administratie dateert van rond 1471. In dat jaar moest het Brusselse stadsbestuur bezuinigen. Caillieus toelage werd echter vrijgesteld van de besparingen, zodat hij in alle rust kon blijven voortwerken.[5][6]

Dat Colijn Caillieu over een sterk commercieel inzicht beschikte, bewees hij in 1474. In dat jaar wist hij het stadsbestuur namelijk zo ver te krijgen dat ze speciaal voor hem de (bezoldigde) functie van stadsdichter creëerde.[7] Het Brusselse stadsbestuur wilde immers de populaire en capabele Colijn niet aan een andere stad verliezen.[8]

Tijdens zijn termijn als stadsdichter schreef Caillieu het presentspel Vrou Margriete, ter ere van de geboorte van Margaretha van Oostenrijk op 10 januari 1480.[9] In dat spel maakt Colijn een persiflage op het Bijbelse Driekoningenverhaal. In het verhaal reizen drie koningen (die adel, clerus en stedelijke burgerij vertegenwoordigen) naar Brussel om drie geschenken aan Margaretha van Oostenrijk te presenteren.[10]

Het andere overgeleverde werk van Colijn Caillieus hand, Tdal sonder wederkeeren, was een vertaling van de Franstalige didactische allegorie Pas de la Mort van Amé de Montgesoies.[11] In deze allegorie wordt de overgang van leven naar dood gepresenteerd als een steekspel. De dichter hoort hoe twee luitenants van Vrouw Dood (heer Accident en heer Antijke)[12] haar voorstellen om een groots toernooi te organiseren, waarin zij als haar kampioenen aantreden. Vrouw Dood gaat daar enthousiast op in.[13]

Met deze vertaling demonstreerde Caillieu zijn grote literair talent. Hij beperkte zich immers niet tot het getrouw weergeven van de oorspronkelijk tekst. Naast een aantal wijzigingen aan de brontekst koos hij er immers voor om in zijn vertaling een negenregelige strofe te gebruiken, die dan nog eens telkens eindigde in een spreekwoord. Deze strofische vorm was heel wat gecompliceerder dan de eenvoudige octaaf van het origineel en zijn gebruik ervan toont aan dat Caillieu goed op de hoogte was van de literaire mode in Franse kringen.[13]

Caillieu moet deze vertaling geschreven hebben tussen 1457 (de originele publicatiedatum van de Pas de la Mort) en 1493. In dat jaar voltooide Johannes Pertcheval immers zijn Den camp vander Doot, waarin verwezen wordt naar Tdal sonder wederkeeren.[14]

In 1485 werd Colijn Caillieu als stadsdichter opgevolgd door Jan Smeken, die op dat moment factor van rederijkerskamer De Lelie was. Voor de ontdekking van Caillieus naam in het Liber authenticus van het broederschap der Zeven Weeën veronderstelde sommige auteurs daardoor dat Caillieu rond 1485 moet overleden zijn.[15]

Echter, op 18 maart 1498 werd een Colijn ‘van Ryjsele’ lid van de Brusselse Broederschap van de Zeven Weeën, een gebedsgemeenschap die was opgericht door de leden van de Brusselse rederijkerskamer de Lelie. In het Liber authenticus van dit Broederschap staat opgetekend dat Colijn Caillieu in 1503 kwam te overlijden en dat hij op dat moment factor was van een onbekende rederijkerskamer.

Daarnaast wordt Colijn Caillieu door veel moderne letterkundigen geïdentificeerd als Colijn van Rijssele en Colijn Keyart. Respectievelijk de auteur van de Spiegel der Minnen en Van Narcissus ende Echo. Daarover meer in de volgende paragraaf.

Andere namen

De identificatie van Colijn Caillieu met Colijn van Rijssele en Colijn Keyart verliep volgens een getrapt proces.[16] Het begon bij de studie van de oudst overgeleverde versie van De Spiegel der Minnen uit 1562. In deze door Dirck Volkertsz. Coornhert verzorgde uitgave wordt Colijn van Rijssele als auteur genoemd.

Een precieze datering van dit werk bleek onmogelijk, al zijn er verscheidene zaken die erop wijzen dat het ergens in de vijftiende eeuw moet zijn geschreven.[17] Uit een analyse van de tekst blijkt ook dat het taalgebruik zeer duidelijk Brabants getint is.[18] Volgens verscheidene experts vertoont het taalgebruik van De Spiegel der Minnen sterke overeenkomsten met dat van het toneelstuk Van Narcissus ende Echo.

Van Narcissus ende Echo is in twee versies overgeleverd. Een gedrukte versie uit 1621, uitgegeven door Jan van Waesberghe[19] en een door Reyer Gheurtsz gemaakt handschrift uit 1552. In het handschrift van Gheurtsz introduceert de titelpagina de schrijver als de amoureuze Colijn. Na het slot van het stuk wordt deze amoureuze Colijn geïdentificeerd als Colijn Keyart. In de gedrukte versie wordt een andere auteur aangewezen, maar die claim wordt door experts afgewezen.[20][21]

Naast het taalgebruik komen De Spiegel der Minnen en Van Narcissus ende Echo ook overeen qua rijmschema en rijmwoorden. Belangwekkender is echter het feit dat beide teksten schatplichtig blijken te zijn aan dezelfde oudere bronnen, namelijk L’istoire de Narcisus et de Echo en Michault Taillevents Le Debat du Cuer et de l’Ueil.[22] Tevens is het zo dat De Spiegel der Minnen verscheidene keren lijkt te verwijzen naar de gebeurtenissen in Van Narcissus ende Echo.[23]

Op basis van die overeenkomsten wordt dus besloten dat Colijn van Rijssele en Colijn Keyart een en dezelfde persoon zijn. Daarnaast kan ook nog opgemerkt worden dat, als auteur van een monumentaal werk over de liefde, Colijn van Rijssele bij uitstek het epitheton ‘de amoureuze’ verdiende.[3] De link met Colijn Caillieu werd daarna gelegd, toen men opmerkte dat het wel heel toevallig was dat Keyart de vernederlandsing was van Caillieu.[24]

Verdere aanwijzingen voor deze stelling werd aangeleverd door de link te leggen tussen Colijn Caillieu en Eustasse Caillieu. Deze Eustasse was als raadsheer en geneesheer in dienst van Philips de Goede en Isabella van Portugal en was tevens proost van de Sint-Pieterskerk in Rijsel.[4] Als Colijn Caillieu aan deze Eustasse verwant was, dan verklaart dat meteen waarom hij ook als ‘Van Rijssele’ bekendstond, ondanks zijn geboorte in Brussel. Daarnaast zou deze verwantschap ook een verklaring bieden voor Caillieus kennis van hofliteratuur en de medisch-astrologische kennis uit de amoureuze spelen in zijn repertoire.[25]

De laatste aanwijzing die vaak terugkomt is het al eerdergenoemde Liber authenticus van het Broederschap der Zeven Weeën. Daar wordt in 1499[26] een zekere Colijn van Ryjsele ingeschreven, maar zijn overlijden wordt nergens vermeld. Dit in tegenstelling tot Colijn Caillieu, waarvoor we in het Liber authenticus wel een datum van overlijden terugvinden, maar geen datum van inschrijven. Als we aannemen dat Colijn van Ryjsele en Colijn Caillieu een en dezelfde persoon zijn, dan is die vreemde situatie opgehelderd.

Belang

Op basis van zijn overgebleven repertoire kan Colijn Caillieu zonder meer beschouwd worden als de belangrijkste Nederlandstalige toneelauteur van de vijftiende eeuw. Hij introduceerde niet enkel het amoureuze spel van zinne (in de vorm van Van Narcissus ende Echo), maar heeft dat ook op unieke wijze in burgerlijke zin gevarieerd.[27] Daarnaast is het zo dat hij in sterke mate vorm heeft gegeven aan het Brusselse rederijkerslandschap. Zonder hem zou het Brusselse stadsbestuur misschien nooit een stadsdichter hebben aangesteld.[28]

Caillieus invloed komt ook terug in de werken van andere Brusselse rederijkers. Zijn Van Narcissus ende Echo is bijvoorbeeld baanbrekend vanwege zijn gebruik van klassieke bronnen en een complexe dramatische structuur en mise-en-scène. Beide elementen die later terugkomen in bv. Hue Mars en Venus tsaemen bueleerden van Jan Smeken (zij het korter en met een simpelere structuur).[29]

Overgeleverde bibliografie

Als Colijn Caillieu
  • Tdal sonder wederkeeren (tussen 1457 -1493)
  • Vrou Margriete (1480)
Als Colijn Keyart/de amoureuze Colijn
  • Van Narcissus ende Echo
Als Colijn van Rijssele
  • De Spiegel der Minnen

Anoniem:

  • Het handschrift-Leemans, een unieke verzameling van teksten[30] opgevoerd tijdens stedelijke vorstenfeesten, bevat een aantal spelen die behoren tot de vroegste voorbeelden van wereldlijk toneel in het Nederlands. Een van de teksten in het handschrift-Leemans is het spel van Menych Sympel[31], geschreven ter gelegenheid van het officiële stadsbezoek van Karel van Charolais aan Brussel tussen 31 januari en 12 februari 1466.[32] Dat maakt van Menych Sympel het tweede oudste overgeleverde Brusselse toneelstuk.[33] Een aantal invloedrijke experts schrijven het auteurschap van dit stuk ook aan Colijn Caillieu toe.[34][35][36][37] Het toogspel werd geschreven om Karel de Stoute te eren. Concreet vergeleek men hem tijdens het toogspel met zijn voorouder (en naamgenoot) Karel de Grote.[38]

Voetnoten

Bronnen, noten en/of referenties
  1. Susie Speakman Sutch, ‘Dichters van de stad. De Brusselse rederijkers in hun verhouding tot de Franstalige hofliteratuur en het geleerde humanisme (1475-1522)’, in: Jozef Janssens & Remco Sleiderink (red.), De macht van het schone woord. Literatuur in Brussel van de 14de tot de 18de eeuw. Leuven: Davidsfonds/Literair, 2003, p. 144.
  2. Een theorie die naar voren wordt geschoven in R. Jacobs, ‘Over Colijn van Ryssele, de mysterieuze’. Vlaanderen 31 (1982), p. 280-283 is dat Colijn factor was van de in 1477 opgerichte kamer ‘De Corenblomme’.
  3. a b Dirk Coigneau, ‘Van de Bliscappen tot Cammaert. Vier eeuwen toneelliteratuur in Brussel’, in: Jozef Janssens & Remco Sleiderink (red.), De macht van het schone woord. Literatuur in Brussel van de 14de tot de 18de eeuw. Leuven: Davidsfonds/Literair, 2003, p. 218.
  4. a b J. Duverger, Brussel als kunstcentrum, p. 76.
  5. ‘Dat Claes de Pijpere, Claes van der Porregat, ende de weduwe van Meldert, om huerer outheit wille, ende Colijn de dichtere om synder abelheit wille behouden selen ende voirtaen noch heffen des hem van der stad wegen van gratien verleent es, ende dat alle andere die men van gratien van der stad wegen iet gegeven heeft, desen tijt duerende niet hebben en selen.’ Geciteerd in P. de Keyser, ‘Nieuwe gegevens omtrent Colijn Caillieu, Jan de Baertmaker (Smeken), Jan Steemaer (Pertcheval) en Jan Van den Dale’ in Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 53 (1934), p. 269-279.
  6. Samuel Mareel, Voor vorst en stad: Rederijkersliteratuur en vorstenfeest in Vlaanderen en Brabant (1432-1561). Amsterdam: Amsterdam University Press, 2010, p. 149. Geraadpleegd op https://www.oapen.org/search?identifier=350733
  7. ‘Colijne Caillieu hem gemeynlic behulpende metter cunst der retoriken, dichten, spelen, esbatementen, baladden, refreynen ende dieregelike dagelix ter eeren van deser stad ende recreatie van den gemeynen volke der selver stad.’ Geciteerd door P. de Keyser in zijn editie van Colijn Caillieu ‘s Tdal sonder wederkeeren, p. 27-28.
  8. ‘aengesien sijn voirs. Cunst ende abelheyt daerof hij in vele steden ende plaetsen hier omtrent vernaemt es.’ Geciteerd door P. de Keyser in zijn editie van Colijn Caillieu ‘s Tdal sonder wederkeeren, p. 27-28.
  9. J. Cuvelier, ‘Een viertal onbekende werken van de Brusselse 15d eeuwsche Rederijkers Colijn en Smeken en van de Bruggeling Anthonis de Roover.’ In: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1937, p. 88-89.
  10. Susie Speakman Sutch, ‘Dichters van de stad. De Brusselse rederijkers in hun verhouding tot de Franstalige hofliteratuur en het geleerde humanisme (1475-1522)’, in: Jozef Janssens & Remco Sleiderink (red.), De macht van het schone woord. Literatuur in Brussel van de 14de tot de 18de eeuw. Leuven: Davidsfonds/Literair, 2003, p. 143.
  11. J.E. van Gijsen, ‘Liefde, Kosmos en Verbeelding. Mens- en wereldbeeld in Colijn van Rijsseles Spiegel der Minnen.’ p. 17.
  12. Heer Accident is de personificatie van het vroegtijdige overlijden na een ongeval of ziekte, terwijl heer Antijke het zinnebeeld is van de dood door vergevorderde leeftijd.
  13. a b Susie Speakman Sutch, ‘Dichters van de stad. De Brusselse rederijkers in hun verhouding tot de Franstalige hofliteratuur en het geleerde humanisme (1475-1522)’, in: Jozef Janssens & Remco Sleiderink (red.), De macht van het schone woord. Literatuur in Brussel van de 14de tot de 18de eeuw. Leuven: Davidsfonds/Literair, 2003, p. 145.
  14. Vergelijking tussen originele Franse tekst en Pertchevals vertaling:
    • Dois tu oublier ou que soye; Soudi dan vergeten hoe gij zijt gestaect
    • Ce traittié qui tant point et mort; Den voerscreuen tractaet zo eyselic inder noot
    • Que fist Ame, de mont le soye; De welc Colijn caellui heeft gemaect
    • Plus riche que dor ne de soye; Te brusel wonachtig die zo bijt en raect
    • Du merueilleux pas de la mort; Genaemt zijnde den Pas vander doot.
    Geciteerd in J.E. van Gijsen, ‘Liefde, Kosmos en Verbeelding. Mens- en wereldbeeld in Colijn van Rijsseles Spiegel der Minnen.’ p. 18.
  15. Willem Van Eeghem, ‘Rhetores Bruxellenses (15e-16e eeuw)’, in: Revue belge de philologie et d’histoire 14 (1935), p. 430 en p. 446-447; J. Duverger, Brussel als kunstcentrum in de XIVe en XVe eeuw. Antwerpen: De Sikkel & Gent: Vynck, 1935, p. 88.
  16. J.E. van Gijsen, ‘Liefde, Kosmos en Verbeelding. Mens- en wereldbeeld in Colijn van Rijsseles Spiegel der Minnen.’ p. 13-19.
  17. Voor een overzicht, zie J.E. van Gijsen, ‘Liefde, Kosmos en Verbeelding. Mens- en wereldbeeld in Colijn van Rijsseles Spiegel der Minnen.’ p. 14.
  18. J.E. van Gijsen, ‘Liefde, Kosmos en Verbeelding. Mens- en wereldbeeld in Colijn van Rijsseles Spiegel der Minnen.’ p. 27.
  19. Den Handel der Amoureusheyt. Inhoudende Vier Poetische Spelen, 1. Van Aeneas ende Dido. 2. Narcissus ende Echo. 3. Mars ende Venus. 4. Leander ende Hero. Poetelijck geinventeert ende Rethorijckelijck ghecomponeert, door Heer ende Meester Johan Baptista Houwaert. Rotterdam, Jan van Waesberghe de Jonge, 1621 (ex.: Gent U.B., H 962).
  20. W. Waterschoot, 'Den Handel der Amoureusheyt (1621) Een geval van onaffe kopij?' Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1991-1992.(1994), p. 87-95. Geraadpleegd op https://www.dbnl.org/tekst/_jaa005199101_01/_jaa005199101_01_0005.php. Gearchiveerd op 22 juni 2020.
  21. Annelies van Gijsen, 'De tussenspelen uit de twee Handels der Amo(u)reusheyt.' Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1991-1992.(1994), p. 59-86. Geraadpleegd op https://www.dbnl.org/tekst/_jaa005199101_01/_jaa005199101_01_0004.php. Gearchiveerd op 1 april 2023.
  22. J.E. van Gijsen, ‘Liefde, Kosmos en Verbeelding. Mens- en wereldbeeld in Colijn van Rijsseles Spiegel der Minnen.’ p. 16 en p. 229.
  23. In beide teksten sterft Narcissus immers de verdrinkingsdood, wat sterk afwijkt van andere versies die dichter bij het origineel van Ovidius blijven. Voor meer uitleg zie J.E. van Gijsen, ‘Liefde, Kosmos en Verbeelding. Mens- en wereldbeeld in Colijn van Rijsseles Spiegel der Minnen.’ p. 16.
  24. P. de Keyser, in: Colijn Caillieu, Dal sonder wederkeeren, p. 31.
  25. Dirk Coigneau, ‘Van de Bliscappen tot Cammaert. Vier eeuwen toneelliteratuur in Brussel’, in: Jozef Janssens & Remco Sleiderink (red.), De macht van het schone woord. Literatuur in Brussel van de 14de tot de 18de eeuw. Leuven: Davidsfonds/Literair, 2003, p. 219.
  26. In het Liber authenticus werd Colijn ingeschreven in 1498, maar doordat men in die tijd een andere tijdrekening gebruikte (Pasen telde als Brabants nieuwjaar) werd hij in ons huidige systeem in 1499 ingeschreven.
  27. Dirk Coigneau, ‘Van de Bliscappen tot Cammaert. Vier eeuwen toneelliteratuur in Brussel’, in: Jozef Janssens & Remco Sleiderink (red.), De macht van het schone woord. Literatuur in Brussel van de 14de tot de 18de eeuw. Leuven: Davidsfonds/Literair, 2003, p. 223.
  28. Susie Speakman Sutch, ‘Dichters van de stad. De Brusselse rederijkers in hun verhouding tot de Franstalige hofliteratuur en het geleerde humanisme (1475-1522)’, in: Jozef Janssens & Remco Sleiderink (red.), De macht van het schone woord. Literatuur in Brussel van de 14de tot de 18de eeuw. Leuven: Davidsfonds/Literair, 2003, p. 142-143.
  29. Dirk Coigneau, ‘Van de Bliscappen tot Cammaert. Vier eeuwen toneelliteratuur in Brussel’, in: Jozef Janssens & Remco Sleiderink (red.), De macht van het schone woord. Literatuur in Brussel van de 14de tot de 18de eeuw. Leuven: Davidsfonds/Literair, 2003, p. 220.
  30. '... met daarin drie toneelstukken, die respectievelijk betrekking hebben op Karel van Charolais, de geboorte van Margareta van Oostenrijk en de jonge Karel V [Van Menych Sympel ende Outgedachte ende van Cronijcke, Een spel van Colyn op die geboorte van vrou Margriete dochter van vrou Marye van Bourgonyen perfect en Een spel op hertoge Karle ons keyser nu es]. Naast dit toneelwerk bevat de codex tevens een lang gedicht naar aanleiding van het overlijden van Karel de Stoute [Den droom van Rovere op die doot van hertoge Kaerle van Borgonyen saleger gedagten] en een soort van exemplumlijst met Bijbelse, mythologische en historische vrouwenfiguren.' Geciteerd uit Samuel Mareel, Voor vorst en stad: Rederijkersliteratuur en vorstenfeest in Vlaanderen en Brabant (1432-1561). Amsterdam: Amsterdam University Press, 2010, p. 143. Geraadpleegd op https://www.oapen.org/search?identifier=350733
  31. Voor een volledige editie van Menych Sympel zie R. Stein, 'Cultuur in context. Het spel van Menych Sympel (1466) als spiegel van de Brusselse politieke verhoudingen.' BMGN - Low Countries Historical Review. 113(3), 1998, p. 312-321. Geraadpleegd op http://www.bmgn-lchr.nl/articles/abstract/10.18352/bmgn-lchr.4727/
  32. De opvoering en creatie van het spel van Menych Sympel was duidelijk politiek gemotiveerd. Door het oplijsten van Karels illustere voorouders wilde het stadsbestuur Karel duidelijk presenteren als de natuurlijke opvolger van zijn vader Filips de Goede als Hertog van Brabant. Filips was immers al een tijd ziek en het was duidelijk dat het niet lang zou duren voordat er een nieuwe Hertog zou moeten aantreden. Aangezien Filips de Goede nog maar de eerste Hertog van Bourgonië was die ook Hertog van Brabant was, was de opvolging van Karel lang niet zeker. Zeker aangezien Jan van Nevers, een naaste verwant van Karel, die erg populair was bij het gewone volk, ook aanspraak maakte op de titel. Het stadsbestuur wou met dit toogspel dus een duidelijk politiek signaal geven ten voordele van Karels aanspraken op het hertogdom. Voor meer info raadpleeg Samuel Mareel, Voor vorst en stad: Rederijkersliteratuur en vorstenfeest in Vlaanderen en Brabant (1432-1561). Amsterdam: Amsterdam University Press, 2010, p. 150-153. Geraadpleegd op https://www.oapen.org/search?identifier=350733
  33. Zie R. Stein, 'Cultuur in context. Het spel van Menych Sympel (1466) als spiegel van de Brusselse politieke verhoudingen.' BMGN - Low Countries Historical Review. 113(3), 1998, p. 292-296. Geraadpleegd op http://www.bmgn-lchr.nl/articles/abstract/10.18352/bmgn-lchr.4727/
  34. J. Cuvelier, 'Een viertal onbekende werken van de Brasseische 15d eeuwsche rederijkers Colijn en Smeken en van den Bruggeling Anthonis de Roover', Verslagen en mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche academie voor taal- en letterkunde. 1937, p. 94.
  35. W. van Eeghem, Brusselse dichters (5 dln.; 1958-1963) IV, Brussel: Stevin, p. 147-152.
  36. Herman Pleij, De sneeuwpoppen van 1511. Stadscultuur in de Late Middeleeuwen. Amsterdam: Meulenhoff, 1988, p. 189 en 289. Geraadpleegd op https://www.dbnl.org/tekst/plei001snee01_01/plei001snee01_01.pdf. Gearchiveerd op 25 januari 2023.
  37. Zie R. Stein, 'Cultuur in context. Het spel van Menych Sympel (1466) als spiegel van de Brusselse politieke verhoudingen.' BMGN - Low Countries Historical Review. 113(3), 1998, p. 296-298. Geraadpleegd op http://www.bmgn-lchr.nl/articles/abstract/10.18352/bmgn-lchr.4727/
  38. Hummelen, Repertorium, P. 29 C2.